Buurten worden niet beter door werklozen te weren
De Rotterdamwet die werklozen en mensen met een strafblad verbiedt om naar bepaalde delen van een stad te verhuizen, zijn volgens onderzoek gepubliceerd in Economic Policy van Hans Koster en Jos van Ommeren niet effectief. Ten eerste veranderen ze de demografische samenstelling van de doelwijken niet wezenlijk door huishoudens met hogere inkomens aan te trekken. Bovendien hebben de wetten aanzienlijke negatieve neveneffecten, omdat er een negatief stigma wordt gecreëerd, zoals blijkt uit de lagere huizenprijzen in de doelwijken.
Het onderzoek analyseert de effecten van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, ook wel bekend als de Rotterdamwet, die in 2003 werd ingevoerd en die lokale overheden toestaat om huishoudens zonder baan te verbieden om in bepaalde straten in een sociale huurwoning te gaan wonen. De onderzoekers tonen aan dat de wet de werkloosheid in de geselecteerde wijken enigszins verminderde, maar verder grotendeels ineffectief was in het veranderen van de demografische samenstelling, bijvoorbeeld door het verbeteren van de sociale menging.
Tegelijkertijd kan er, door de prominente reclame voor de achterstandswijken, een stigma zijn gecreëerd. Uit de resultaten blijkt dat de huizenprijzen met ongeveer 3-5% zijn gedaald nadat de wet was ingevoerd. Dit stigma-effect is van een vergelijkbare grootte in twee andere nationale plaatsgebonden beleidsprogramma’s.
Een van de belangrijkste principes in moderne samenlevingen is dat bewoners kunnen kiezen waar ze willen wonen. Artikel 13 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt bijvoorbeeld dat: ‘Iedereen heeft het recht zich vrij te verplaatsen en te verblijven binnen de grenzen van elke staat.’ Alleen onder extreme omstandigheden voeren landen wetten in die dit principe schenden, zoals met zedendelinquenten en criminelen.
Recentelijk hebben echter een aantal landen, zoals Zweden, Denemarken en Nederland, wetten ingevoerd die het verbieden voor kansarme personen om te verhuizen naar sociale woningen in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn of een te laag inkomen hebben. Het algemene idee achter deze wetten is dat een hoge concentratie van kansarme bewoners in een buurt leidt tot de vorming van getto’s. In een getto kunnen de bewoners de kans krijgen om te verhuizen. In een getto kunnen bewoners negatieve gevolgen ondervinden van sociale interacties met hun buren.
Dit roept twee vragen op: zijn deze wetten effectief en hebben ze ongewenste neveneffecten? Het nieuwe onderzoek toont aan dat de wetten niet bijzonder effectief zijn in het aantrekken van huishoudens met hogere inkomens naar de doelwijken. Wat misschien nog belangrijker is, is dat de wetten aanzienlijke negatieve neveneffecten hebben, omdat er een negatief stigma wordt gecreëerd, zoals blijkt uit de lagere huizenprijzen in de doelwijken.
De onderzoekers denken dat deze laatste uitkomst logisch is. Wie wil er nu wonen in een wijk waarvan nu algemeen bekend is dat het een slechte plek is om te wonen?
De Rotterdamwet verbetert sociale menging niet
De studie analyseert de effecten van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Deze wetgeving, ingevoerd in 2003, geeft lokale overheden de mogelijkheid om huishoudens zonder werk te verbieden om in bepaalde straten in een sociale huurwoning te gaan wonen. In Nederland woont ongeveer 30% van de bevolking in een sociale huurwoning. Vooral voor de huishoudens met een laag inkomen, die vaker werkloos zijn, is volkshuisvesting belangrijk.
Met behulp van gedetailleerde CBS-gegevens voor de hele bevolking laten de onderzoekers zien dat de wet de werkloosheid in de doelwijken enigszins vermindert, maar verder grotendeels ineffectief is bij het veranderen van de demografische samenstelling van buurten, bijvoorbeeld door het verbeteren van sociale menging.
Na invoering van de wet in specifieke achterstandswijken of -straten daalt het aandeel werkloze huishoudens met twee procentpunten, wat ongeveer een zesde is van het gemiddelde werkloosheidspercentage op deze locaties. Als beleidsmakers hoopten dat de Wet de inkomens in achterstandswijken aanzienlijk zou hebben verbeterd, dan worden ze teleurgesteld, aangezien het gemiddelde inkomen van de bewoners van sociale woningen in de doelwijken met maximaal 1,5% is gestegen. Andere indicatoren voor sociale samenstelling (zoals het aandeel migranten, het aandeel eenpersoonshuishoudens of het gemiddelde opleidingsniveau) zijn ook nauwelijks beïnvloed.
De Rotterdamwet kan leiden tot stigmatisering
Tegelijkertijd kan er een stigma zijn ontstaan door de prominente reclame voor achterstandswijken. Om dit te onderzoeken meten de onderzoekers veranderingen in huizenprijzen.Het idee is dat als potentiële huizenkopers denken dat de wet een buurt heeft verbeterd door een betere sociale menging, dit de huizenprijzen zou doen stijgen. Aan de andere kant, als potentiële kopers denken dat de wet een negatief stigma heeft gecreëerd, omdat er veel negatieve berichten in de media verschijnen over de straat of buurt waar ze (willen) wonen, dan verwacht men dat de prijzen zullen dalen.
De resultaten laten zien dat de huizenprijzen met ongeveer 3-5% dalen nadat de wet is ingevoerd. De onderzoekers tonen dit aan door prijsveranderingen in de loop der tijd te vergelijken van huizen die dicht bij (binnen 100 m) maar aan verschillende kanten van buurtgrenzen liggen. Andere controlegroepen leiden tot vergelijkbare resultaten.
Natuurlijk betekent bewijs van een stigma-effect op basis van één specifieke wet niet dat dit resultaat meer in het algemeen geldt. Daarom laten de onderzoekers zien dat dit stigma-effect van vergelijkbare grootte is in twee andere beleidsprogramma’s (het Krachtwijkenbeleid uit 2007 en het Nationaal Programma Rotterdam Zuid), wat bijdraagt aan de externe validiteit van de bevindingen.
Wat te doen met de Rotterdamwet?
Deze bevindingen tonen aan dat wetten die het recht op bewegingsvrijheid schenden door werklozen uit bepaalde gebieden te weren, niet effectief zijn:
Ten eerste veranderen ze de demografische samenstelling van een wijk niet wezenlijk. Ten tweede creëren ze een negatief stigma-effect, wat kan betekenen dat alle inwoners, zowel de armen als de rijken, die in de doelwijken wonen uiteindelijk slechter af zijn.